Geboren: 1682
Gestorven: 1728

Biografie

Marcus Teller en zijn familie
Marcus Teller werd op 17 december 1682 als ‘marcus henrici teelder’ in de Nicolaaskerk van Maastricht met de Luikse nativiteit gedoopt. Hij was de derde zoon van Hendrick Teller en Cornelia Janssen. De familienaam Teller komt in de archieven ook voor onder de varianten Tellers, Teelder, Teelers, Telders of Tellder. Naast Marcus had het echtpaar Teller-Janssen nog twee zonen: Theodorus, ook genaamd Dirk of Dirick, meester schrijnemaker van beroep, en Andreas.

De familie Teller moet redelijk welgesteld zijn geweest, want in 1708 koopt vader Hendrick Teller van Hieronymus Roosen, kapelaan van de Sint-Servaaskerk van Maastricht, een statig huis in de Grote Looiersstraat. Buurman was Arnoldus Hyacinthus Wynands (Wijnants), proost van het Sint-Servaaskapittel, aan wie Marcus in 1726 zijn gepubliceerde opus opdroeg. In 1739 wordt het pand, dat ondertussen veel achterstallig onderhoud behoeft, bij opbod verkocht.

Het huis van de ouders van Marcus Teller in de Grote Looiersstraat (gemerkt x), tweede huis links van het voormalig katholiek weeshuis (geheel rechts boven). De plaats van het pand correspondeert met het huidige huisnummer 13 van de Grote Looiersstraat. Links beneden aan de Jeker de Looiersmolen, geheel links onder de ‘Lurepoort’ (‘maquette’ van Maastricht, vervaardigd rond 1750, tegenwoordig in het Palais des Beaux-arts in Lille (F), foto Gemeente-Archief Maastricht).

Tussen Slevrouwe en Servaos
Wellicht begon Marcus Teller als ‘kräölke’ aan de Onze-Lieve-Vrouwekerk en ontving hij zijn humaniora-opleiding aan het college van de Jezuïeten van Maastricht maar van deze opleidingen beschikken we niet over archiefmateriaal. Wel weten we dat op 29 augustus 1705 – hij is dan 22 jaar oud – Marcus Teller, ‘Traiectensis’ (van Maastricht) wordt ingeschreven aan de faculteit van de ‘artes’ van de Universiteit van Leuven, onder rector Herman Damen, afkomstig van Tongeren, doctor in de theologie. Hij was bij de ‘Porcenses’, hetgeen wil zeggen dat hij woonde in ‘Het Varken’ in Leuven, een van de vier pedagogieën van de ‘artes’-faculteit, een huis waar studenten woonden én les volgden. De ‘artes’-faculteit telde vier pedagogieën: ‘Het Varken’, ‘De Lelie’, ‘De Valk’ en ‘De Burcht’. De student doorliep deze alvorens toegang te krijgen tot de hogere faculteiten zoals rechtsgeleerdheid, medicijnen en theologie.

Onbekend is waar Marcus Teller zijn opleiding als violist en componist heeft gekregen. Zijn compositorisch vakmanschap doet in ieder geval een gedegen scholing veronderstellen. De muziek past uitstekend in het stijlidioom van de katholieke kerkmuziek in de Zuidelijke Nederlanden van het eerste kwart van de 18e eeuw.

Als musicus komen we hem voor het eerst tegen in 1708, wanneer op donderdag 8 september het kapittel van Sint-Servaas aan Marcus Teller en Thomas Servaas, violisten, ieder 30 gulden voor het komende jaar toekennen, mits zij blijk blijven geven van hun ijver. Uiteindelijk wordt Marcus Teller op 29 januari 1710 toegelaten als violist van het Onze-Lieve-Vrouwe-kapittel, met een honorarium van 8 gulden per maand. Op 12 april 1713 wordt hij, na overhandiging van zijn doopbewijs en zijn bewijs van geestelijke tonsuur, in het bezit gesteld van de kleine prebende van de H. Thomas. Kort daarna, op 30 augustus 1713 krijgt hij van het kapittel toestemming voor de wijding tot diaken, met dispensatie in de ‘interstitiën’ (de verplichte tijdsduur tussen de wijdingen). Niet lang daarna moet hij priester gewijd zijn, want op 8 januari 1714 wordt hij toegelaten tot de broederschap der kapelanen van de H. Anna, oftewel de ‘kleine kanunniken van Sint-Anna’, verbonden aan de kapittelkerk van Onze-Lieve-Vrouw, en wel op titel van de H. Thomas, vacant geworden door het vrijwillige terugtreden van de heer Lamberti. Hij is dan 31 jaar. Daarna wordt hij bij herhaling als priester vermeld. De kapelanen van de H. Anna waren geestelijken die de functies vervulden van rectoren voor de ruim dertig altaren in de Onze-Lieve-Vrouwekerk waaraan beneficies waren verbonden. Zij waren ook grotendeels belast met de liturgie en het koorgebed, hetgeen hun toewijzing verklaart aan één van de muzikale of chorale prebendes.

Maar al snel ontstaan er conflicten met de kapittelheren van de Onze-Lieve-Vrouw, want in 1715 treedt Marcus Teller in dienst van de Sint-Servaas. Op 14 en 30 september 1715 wordt hij toegelaten tot de broederschap der kapelanen van de Servaaskerk, op de plaats vrijgekomen door het overlijden van de heer Le Febure, en bij resolutie van het kapittel van 15 september wordt ‘de eerwaarde heer Marcus Teller, priester’, toegelaten tot het beneficie van Sint-Salvator en de H. Maagd Maria in de Koningskapel. Op 1 oktober 1715 neemt hij deel aan de ‘afrekening van de lopende missen’, dat wil zeggen dat hij zijn aandeel krijgt in de stipendia van de missen en de inkomsten van de stichtingen en beneficies.

Zijn keuze voor de Servaaskerk betekent uiteraard een stevig conflict met de Onze-Lieve-Vrouw. Deken en kapittel constateren op 4 september 1715 dat Teller ontslag heeft genomen uit zijn kleine prebende, en hij wordt daarvoor beschuldigd van meineed, aangezien hij de eed die hij bij zijn intrede heeft afgelegd dat hij geen ander beneficie zou aanvaarden, gebroken heeft. Tot driemaal toe wordt hij door het kapittel gedagvaard om zich te verdedigen, maar hij komt niet opdagen. Op 25 september en 2 oktober veroordelen de kapittelheren hem wegens meineed, en op 16 oktober 1715 wordt de uitspraak op de kerkdeur bevestigd. Bij resolutie van het kapittel van Onze-Lieve-Vrouw van 9 juni 1717 wordt hij dan wegens non-residentie ontslagen uit zijn muziek-prebende. Al een week later besluiten de kanunniken zich te beraden over de vrijgekomen prebende,  en in augustus 1717 wordt in de plaats van Teller in de broederschap der kapelanen van de Onze-Lieve-Vrouw de heer Claessens geadmitteerd. Op 6 juli 1718 wordt Teller nog eens formeel ontslagen uit zijn prebende. En op 2 oktober 1720 wordt hem nog verboden missen te celebreren in de Onze-Lieve-Vrouwekerk en in de Sint-Nicolaaskerk, waar hij blijkbaar nog diensten verzorgt.

Testament en overlijden
Bij de broederschap der kapelanen van Sint-Servaas dient Marcus Teller op 5 mei 1727 zijn ontslag in. Wellicht houdt dit verband met een teruglopende gezondheid, want hij blijkt nog maar anderhalf jaar te leven. Op 16 oktober 1728 maakt hij bij notaris J.C. Ruijters zijn testament op, waarbij hij zijn twee broers, namelijk Dirick Teller, gehuwd met Engelbert Teno, en Andreas Teller, gehuwd met Maria Sieltjens, tot erfgenamen benoemt, en vraagt begraven te worden in de parochiekerk van Sint-Catharina. Enkele dagen later, op 28 oktober, laat notaris J.C. Ruijters namens Dirick Teller, ten laste van diens broer Andreas, het testament van hun broer Marcus inschrijven bij het Luiks Hooggerecht, in verband met de vereffening van de onderlinge schulden.

Marcus Teller, die bij zijn overlijden in de Hoenderstraat woont, wordt op 22 oktober 1728 begraven in de Catharinakerk aan de Boschstraat, in de kerk zelf. Dat bij zijn overlijden als adres de Hoenderstraat wordt opgegeven, en ook zijn broer Theodorus (Dirk) in de Hoenderstraat woont, betekent klaarblijkelijk dat hij bij hem in zijn gezin inwoonde.

Marcus Teller is vrij jong gestorven, op 45-jarige leeftijd.

Werkenlijst
Het overgeleverde oeuvre van Teller, voor zover nu bekend, bestaat uit tien missen, waarvan vier Requiem-missen, en twaalf motetten, heden bewaard in twee gedrukte uitgaven en een aantal manuscripten.

In 1726 wordt als opus 1 door Joannes Lotter in Augsburg de collectie Musica sacra stylo plane Italico & Cromaticouitgegeven, die is opgedragen aan kanunnik Arnold Wynants van de Sint Servaas in Maastricht. Deze druk bevat naast negen motetta brevia pro tempore nog twee missae solemnes voor vier solisten, vierstemmig koor en instrumenten. Op het schutblad van het bewaarde exemplaar van de Bibliotheek van het conservatorium van Luik lezen we volgende notitie: Insignis Ecclesiae B.M. Virginis, Traject. Ad Mosam 1738 (‘van de aanzienlijke kerk van de Heilige Maagd Maria, Maastricht 1738’). Dit betekent dat de kanunniken van de Onze-Lieve-Vrouwekerk in 1738 de bundel kort na het overlijden van Marcus Teller al hadden aangeschaft voor hun bibliotheek.

Bij een uitgebreide herdruk in 1733 bij Veiths Erben in Augsburg-Graz werd aan deze uitgave nog een aantal werken toegevoegd.

In handschrift is nog een viertal missen bewaard in Brussel (St. Gudule Fonds), Leuven (Di Martelli Fonds) en Kortrijk (St. Maarten).

In meerdere inventarislijsten van het bezit van kerkbibliotheken komt werk van Teller voor. Dit zou erop kunnen duiden, dat zijn muziek ook elders werd uitgevoerd en aanzien genoot. Volgende vermeldingen zijn bekend:

  1. Oudenaarde, Sint Walburgiskerk 1734 en 1752
  2. Dresden, Johann Dismas Zelenka c. 1735
  3. Gent, Sint Michael c.1738 en c. 1742
  4. Lier, Sint Gummaruskerk 1742
  5. Liège, Saint-Jean-L’Evangeliste 1744
  6. Gent, Sint Salvator 1754
  7. Maastricht, OLV 1817

CD
In 2011 heeft Studium Chorale onder leiding van Hans Leenders een cd uitgebracht met de 9 Motetta brevia van Teller uit opus 1.