Geboren: ca. 1520, Mechelen
Gestorven: 29 april 1595, Straubing

Biografie

De componist Ludovicus Episcopius (Lodewijk de Bisschop), geboren rond 1525 in Mechelen, kreeg zijn eerste muzikale vorming van Theo Verelst aan de koorschool van de St. Rombaut kathedraal te Mechelen. Van 1538 tot 1541 was hij student aan de universiteit te Leuven. In de periode tussen 1541 en 1545 moet hij priester gewijd zijn. Vanaf die datum treffen we hem aan als zangmeester en opvolger van Gilles Pijpen (Egidius de fistula) aan de Sint Servaas in Maastricht. Als zangmeester is hij ondermeer verantwoordelijk voor de muzikale opvoeding van de koralen (de zangknapen), die bij hem in het koralenhuis genaamd Int cleyne hemelryck woonden. Vanwege werkdruk en de door de protestanten begane excessen, zoals de archieftekst zegt, trok Episcopius zich in 1566 terug als zangmeester. Hij werd opgevolgd door Gerardus Villarius (genoemd Ovidius) en tussen 1575 tot I577 door Jean de Chaynée. Deze twee waren beiden gelijktijdig opgeleid aan de Luikse kathedraal door Jean Guyot. In 1577 werd opnieuw een beroep gedaan op Episcopius als zangmeester, omdat Jean de Chaynée vermoord was Hector Constantinus, de organist van de Servaas. Rond 1582 vertrok Episcopius naar München en in 1584 was hij lid van de kapel van Lassus. Hij trok zich in 1591 terug als kanunnik en cantor aan de St. Jacobskerk in Straubing in Zuid-Beieren.

Werkenlijst

Van Episcopius zijn de volgende werken bekend: de mis Si mon service a mérité, zeven motetten en elf Nederlandse polyfone liederen.

Parodiemis

Op grond van de datering van het manuscript, dat in de Bayerische Staatsbibliothek in München bewaard wordt, zou de mis Si mon service a mérité tussen 1557 en 1560 in Maastricht ontstaan moeten zijn. Via de uit Maastricht afkomstige muzikantenfamilie Flori en met name Franciscus Flori, zanger en vaste muziek kopiist van Lassus, is deze mis in een koorboek  – voor gebruik door de kapel van Albrecht v, hertog van Beieren (1525-1579) –  overgeleverd. Franciscus Flori wordt in 1549 vermeld als bassus aan de Servaas. Hij trad in 1557 in dienst van de kapel van Lassus en bleef daar tot zijn dood in 1588.

Het model, dat Episcopius voor zijn parodiemis gebruikt, is een chanson van Thomas Crecquillon. Een componist kan een bepaald model kiezen als eerbewijs aan een collega en/of omdat het stuk zelf geschikt is als inspiratiebron voor een nieuwe compositie. Hoe komt Episcopius aan zijn model?

Crecquillons leven is nogal in nevelen gehuld. In 1540 is hij lid van de Vlaamse kapel aan het hof van keizer Karel V, die regelmatig Brussel bezocht, en daarbij collega en opvolger van Nicolas Gombert. Na 1550 is hij waarschijnlijk kanunnik in Namen, Dendermonde en Béthune. Crecquillon schreef meer dan 200 chansons. Een 37-tal daarvan werd in 1544 uit gegeven door Tielman Susato in Antwerpen in de bundel Le tiers Iivre de chansons. Uit deze uitgave zal Episcopius het chanson Si mon service a mérité waarschijnlijk hebben leren kennen tijdens zijn verblijf te Leuven.

Het model wordt in de mis in al zijn muzikale elementen volledig benut. Het beperkt aantal melodische motieven en cadenswendingen van het chanson vragen van de componist een creatieve variatietechniek. Het model dient de componist niet alleen ter imitatio (een bewonderende navolging) maar ook ter emulatio: een wedijver met de intentie het voorbeeld te overtreffen.

Motetten

Voor de teksten van de vaste misdelen, die telkens weer opnieuw van muziek voorzien moesten worden, was in de tweede helft van de  16e eeuw een meerstemmige compositie als model zeer gebruikelijk. Deze variatie-bewerkingstechniek werd door een componist hoogst zelden ook toegepast voor een motet. Een van de weinig bekende voorbeelden waar dit wel het geval is, is het motet Salve Regina van Episcopius. Dit motet is gebaseerd op Doulce mémoire, een van de ‘tophits’ uit 16e eeuwse chansonliteratuur. Bijzonder aan deze compositie is ook dat het gregoriaans in de kopmotieven van de imitaties geparafraseerd wordt. Een dubbelparodie!

Nederlandse liederen


Werkenlijst

MIS

Missa Si mon service a mérité [4, manuscript München]

MOTET

1. Summe Deus nisi Christicolas [3, druk Leuven Phalèse 1560]

2. O beata Caecilia ( 2a. pars Cilicio induta) [5, manuscript Wien]

3. Regnum mundi (2a.pars  Eructavit cor meum) [5, manuscript Wien]

4. Exurgens Maria (2a.pars  Benedicta tu) [4, manuscript Wien]

5. Vita dulcedo (2a.pars Impetum fecerunt) [4, manuscript Wien]

6. Salve regina super Doulce memoire [4, manuscript Aken]

7. In splendide nube (2a.pars Apparuit nubes) [5, manuscript Dresden (incompleet)]

NEDERLANDS LIED

1. O wreede fortuyne [3, NDL]

2. Laet varen alle fantasie [4, NDL, DMB]

3. Een bier, een bier broyken [4, NDL, DMB]

4. Princersselyck greyn, die ic ghern aenschouwe [5, NDL, DMB]

5. Ick sou studeren in eenen hoek [6, NDL, DMB]

6. Schoon liefken daer alle mijnen troost aen staet [6, NDL]

7. Schoon lief wt charitaten [6, NDL]

8. Ghequetst ben ic binnen [8, NDL, manuscript Whalley]

9. Vrueght en deucht mijn hert verhuecht [4, DMB]

10. Susanne haer baiende in een fontein [4, DMB]

11. Ick seg adieu, wij twee wij moeten scheiden [4, DMB]

Bronnen:

NDL = Dat ierste boeck vanden nieuwe Duijtsche liedekens uitgegeven in 1554 in Maastricht door Jacob Baethen. Van het enige bewaarde exemplaar van deze druk ontbreekt de superiusstem. In de literatuur ook bekend als ‘Maastrichts Liedboek’.

DMB = Een Duijtsch musijck boeck uitgegeven in 1572 in Leuven door Petrus Phalesius en Jan Bellerius in Antwerpen.